Home ->Dictionaries ->German/Dutch ->Search: Kette

German and Dutch Translation Search Results for Kette

Summary
German to Dutch:   more detail...
  1. Kette:
  2. ketten:
  3. Wiktionary:

German

Detailed Translations for Kette from German to Dutch

Kette:

Kette [die ~] noun

  1. die Kette (Halsschnur; Verkettung)
    de ketting; de halsketting; het halssnoer; het kettinkje
  2. die Kette
    de keten; de ketting; de aaneenschakeling; het snoer
  3. die Kette
    de schering
  4. die Kette (Aneinanderreihung; Reihe; Serie; )
    de aaneenschakeling; de keten; de reeks; de serie; de rij
  5. die Kette (Halskette)
    de ketting; het halssieraad; de keten
  6. die Kette (Kolonne; Stau; Reihe; )
    de rij; de colonne; de file
  7. die Kette (Reihe; Linie; Zeile; )
    het gelid; de rij
  8. die Kette (Reihenfolge; Serie; Reihe; )
    de reeks; de aaneenschakeling; de serie

Translation Matrix for Kette:

NounRelated TranslationsOther Translations
aaneenschakeling Abfolge; Aneinanderreihung; Erkettung; Folge; Kette; Reihe; Reihenfolge; Serie; Verkettung Aneinanderreihung; Aufeinanderfolge; Reihe; Reihenfolge; Serie
colonne Kette; Kolonne; Reihe; Schlange; Serie; Stau; Stauung; Stockung
file Kette; Kolonne; Reihe; Schlange; Serie; Stau; Stauung; Stockung Aktenheft; Aktenordner; Dossier; Ordner; Register; Stau; Stauung; Verkehrsstauung
gelid Kette; Leine; Linie; Reihe; Schlange; Serie; Zeile Grad; Rang; Reihe; Titel
halsketting Halsschnur; Kette; Verkettung
halssieraad Halskette; Kette
halssnoer Halsschnur; Kette; Verkettung
keten Abfolge; Aneinanderreihung; Erkettung; Folge; Halskette; Kette; Reihe; Reihenfolge; Serie; Verkettung Aneinanderreihung; Berghütte; Fessel; Geschäftskette; Handelskette; Handschellen; Ladenkette; Reihe; Serie
ketting Halskette; Halsschnur; Kette; Verkettung Fessel; Handschellen
kettinkje Halsschnur; Kette; Verkettung
reeks Abfolge; Aneinanderreihung; Erkettung; Folge; Kette; Reihe; Reihenfolge; Serie; Verkettung Aneinanderreihung; Folge; Reihe; Sequenz; Serie; Zyklus
rij Abfolge; Aneinanderreihung; Erkettung; Folge; Kette; Kolonne; Leine; Linie; Reihe; Reihenfolge; Schlange; Serie; Stau; Stauung; Stockung; Verkettung; Zeile Aneinanderreihung; Reihe; Serie; Zeile
schering Kette
serie Abfolge; Aneinanderreihung; Erkettung; Folge; Kette; Reihe; Reihenfolge; Serie; Verkettung Aneinanderreihung; Familie; Folge; Reihe; Sequenz; Serie; Zyklus
snoer Kette Elektrizitätsschnur

Synonyms for "Kette":


Wiktionary Translations for Kette:

Kette
noun
  1. übertragen: Zusammenhängende Elemente aller Art, aufeinanderfolgende Ablauf
  2. Mathematik: eine totalgeordnete Menge
  3. Reihe aus beweglich, ineinandergefügten Glied
  4. Schmuckstück aus [1]
Cross Translation:
FromToVia
• Kette → kabel; tros ↔ cable — heavy rope or chain as used for mooring
• Kette → aaneenrijging; ketting; keten ↔ chain — series of interconnected rings or links
• Kette → keten ↔ chain — series of stores or businesses with the same brand name
• Kette → opeenvolging; aaneenschakeling ↔ chain — series of interconnected things
• Kette → beurt; file; rij; gelid; reeks; toerbeurt ↔ rangée — Traductions à trier suivant le sens

ketten:

ketten verb (kette, kettest, kettet, kettete, kettetet, gekettet)

  1. ketten (aneinanderreihen; verketten)
    boeien; ketenen; binden; kluisteren
    • boeien verb (boei, boeit, boeide, boeiden, geboeid)
    • ketenen verb (keten, ketent, ketende, ketenden, geketend)
    • binden verb (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)
    • kluisteren verb (kluister, kluistert, kluisterde, kluisterden, gekluisterd)
  2. ketten (anketten; fesseln)
    vastleggen; vastketenen; vastkluisteren
    • vastleggen verb (leg vast, legt vast, legde vast, legden vast, vastgelegd)
    • vastketenen verb (keten vast, ketent vast, ketende vast, ketenden vast, vastgeketend)
    • vastkluisteren verb (kluister vast, kluistert vast, kluisterde vast, kluisterden vast, vastgekluisterd)
  3. ketten (aneinanderreihen; zusammenfügen; verketten)
    verbinden; samenvoegen; koppelen; aaneenschakelen
    • verbinden verb (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
    • samenvoegen verb (voeg samen, voegt samen, voegde samen, voegden samen, samengevoegd)
    • koppelen verb (koppel, koppelt, koppelde, koppelden, gekoppeld)
    • aaneenschakelen verb (schakel aaneen, schakelt aaneen, schakelde aaneen, schakelden aaneen, aaneengeschakeld)
  4. ketten (ködern; festschnallen; schnüren; )
    strikken; in de val laten lopen

Conjugations for ketten:

Präsens
  1. kette
  2. kettest
  3. kettet
  4. ketten
  5. kettet
  6. ketten
Imperfekt
  1. kettete
  2. kettetest
  3. kettete
  4. ketteten
  5. kettetet
  6. ketteten
Perfekt
  1. bin gekettet
  2. bist gekettet
  3. ist gekettet
  4. sind gekettet
  5. seid gekettet
  6. sind gekettet
1. Konjunktiv [1]
  1. kette
  2. kettest
  3. kette
  4. ketten
  5. kettet
  6. ketten
2. Konjunktiv
  1. kettete
  2. kettetest
  3. kettete
  4. ketteten
  5. kettetet
  6. ketteten
Futur 1
  1. werde ketten
  2. wirst ketten
  3. wird ketten
  4. werden ketten
  5. werdet ketten
  6. werden ketten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde ketten
  2. würdest ketten
  3. würde ketten
  4. würden ketten
  5. würdet ketten
  6. würden ketten
Diverses
  1. kett!
  2. kettet!
  3. ketten Sie!
  5. gekettet
  6. kettend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Translation Matrix for ketten:

NounRelated TranslationsOther Translations
aaneenschakelen Aneinanderreihen
boeien Fessel; HAndschellen
ketenen Fessel
koppelen Ankuppeln
verbinden verbinden
VerbRelated TranslationsOther Translations
aaneenschakelen aneinanderreihen; ketten; verketten; zusammenfügen verbinden
binden aneinanderreihen; ketten; verketten Bücher binden; binden; den Mund verbieten; erpressen; knebeln
boeien aneinanderreihen; ketten; verketten Aufmerksamkeit festhalten; faszinieren; fesseln; intrigieren
in de val laten lopen festbinden; festknüpfen; festmachen; festschnallen; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren
ketenen aneinanderreihen; ketten; verketten festnehmen; in Ketten legen
kluisteren aneinanderreihen; ketten; verketten
koppelen aneinanderreihen; ketten; verketten; zusammenfügen Link; Verknüpfen; andocken; aneinanderkuppeln; aneinanderreihen; einlegen; fügen; knüpfen; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verknüpfen; verkuppeln; zuordnen; zusammenfügen; zusammenlegen
samenvoegen aneinanderreihen; ketten; verketten; zusammenfügen aneinanderreihen; kombinieren; koppeln; kuppeln; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verknüpfen; zusammenfügen; zusammenlegen
strikken festbinden; festknüpfen; festmachen; festschnallen; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren anbinden; anknöpfen; befestigen; den Mund verbieten; erpressen; festknöpfen; festmachen; knebeln; schnüren; verknoten; zusammenbinden
vastketenen anketten; fesseln; ketten
vastkluisteren anketten; fesseln; ketten
vastleggen anketten; fesseln; ketten Geld festlegen; anbinden; anketten; anlegen; aufschreiben; aufzeichnen; befestigen; buchen; dokumentieren; ein Reis buchen; ein Reis reservieren; einhaken; einschreiben; eintragen; festbinden; festhalten; festlegen; festmachen; heften; notieren; registrieren; verankern; vereinbaren; vertäuen
verbinden aneinanderreihen; ketten; verketten; zusammenfügen anbinden; aneinanderkuppeln; aneinanderreihen; anketten; anknöpfen; anlegen; befestigen; binden; dokumentieren; festbinden; festhalten; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; fügen; heften; knoten; knüpfen; koppeln; kuppeln; schnüren; verankern; verbinden; vereinen; vereinigen; verketten; verknoten; verkuppeln; zusammenbinden; zusammenfügen; zusammenlegen
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
koppelen Kopplung; Verlinkung
samenvoegen Zusammenführung







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.0447 seconds
Page rendered in 1.0 seconds